Gisterenavond liep ik door het Koninklijk park in Brussel. Er hebben nog nooit zoveel jongeren in het park gezeten. Vanmiddag doorkruiste ik de winkelstraat, de spraakmakende voetgangerszone en ik passeerde vervolgens de beurs. Nog nooit heb ik zoveel idioten samengedrumd gezien. Zelfs niet na WK-wedstrijden. Een kudde GSM-starende kalfjes. Jong adolescenten, pubers in een hipsterlaagje en studenten, die vast aan hun moeders beloofd hadden dat ze vanmiddag wel zouden studeren liepen als koploze kippen achter hun GSM aan. De ezel en de wortel.
Ik voelde walging. Misschien is dit ouder worden, Steeds een grondigere walging krijgen voor de zoveelste tijdverspilling. We willen allemaal wat betekenen en als het elders niet lukt, dan maar door de hoogste pokemonscore. Mijn maag draaide letterlijk om.
Een meter verder van me stond een kerel met zijn handen in zijn zij. Een jersy rond zijn schouders geslagen, een polootje van het betere merk en grijns als een sikkel. Zijn hoofd wat schuinshoudend. Iet verder zijnnhoofd gedraaid en hij zou me doen denken aan de Cheshire Cat uit Alice. Hij leek ook wel een beetje op een verdwaald schipper, maar dan zo eentje uit een reclamefolder.
Ik keek, hij ving mijn blik en we raakten aan de praat.
“So you find this amusing?” Vroeg ik. In Brussel praat ik steeds sneller Engels dan Frans.
Hij ging met zijn handen door de lucht als een ABBA-icoon hem vast voorhad gegaan, wat er op neerkwam dat zijn hele lichaamstaal een stempel op zijn grijns drukte, die niets anders zei dan eigenlijk wel.
“You don’t, do you?”
“Nee,” antwoordde ik stellig.
“Je spreekt Nederlands.” Ik bevestigde zwijgend en met dat hij me opnam leek zijn lichaamstaal te veranderen van de ene extase in de andere.
“Seg, ben jij niet die ene?” Mijn ogen keken in een rolbeweging naar de drukkende lucht boven ons. Een glimlach verraadde me. Het is altijd een compliment. Ik was die ene, van ooit die show, ja.
“Wauw.”
Ik weerstond de drang om mijn schouders op te halen en keek naar al die tieners. Van de honderdtal aanwezigen keek 99% op zijn GSM. De misprijzing was in mijn ogen af te lezen. Was ik de zeurende volwassene geworden, die strips anno 1970 vervloekte, het verderf en geweld erin verachtelijk vond omdat die volwassene niet begreep hoe heldhaftig de figuren waren, hoe de queestes doorspekt waren van moraal en avontuur. Het niet zozeer ging om sex en geweld waar zij overstruikelden?
Ik fronste mijn wenkbrauwen zoals ik alleen mijn wenkbrauwen kan fronsen.
“Komaan, Jee,” zei hij begeesterd, “Dit is het beste wat we ooit bedacht hebben.” En hij keek even over zijn schouder om te zien of niemand hem gehoord had.
Enkele decibels stiller ging hij verder.
“Het is toch geweldig dat er zoveel jongeren massaal op straat komen.”
Ik dacht aan het gesprek van gisterenmiddag. Aan de tiener van 100 kilo die Michael in het park had gezien. “Die zou anders niet buiten komen. Dat is toch geweldig.”
Bij het horen van dat argument had ik geknikt in Hasselt, maar zo een hoop virtuele beestjes in het park of op het beursplein, dat was gewoon beangstigend.
“Wat is hier nu verkeerd aan?” vroeg David. Om een of andere reden heten programmeurs vaak David of Keith, Thomas of Franklin.
“Kijk. Het gaat me niet om die sukkel die in het najagen van een virtueel figuurtje roekeloos over straat loopt en onder een auto terecht komt. Het gaat me ook niet om de kankerstralen, het onbewezen, mogelijke stralingsgevaar dat toeneemt door frequent gebruik van GSM en 4G. Doch die experimentjes met die waterkers naast die Wifi, in die Duitse klas, was het een Duitse…, soit, die vond ik wel heel interessant. Het gaat me om de GSM-schermpjes die weer kleiner gaan worden.”
“Hoe bedoel je?”
“Op elke GSM gaat op middelkorte termijn komen te staan dat Pokemon uw gezondheid kan schaden. Los daarvan, er moet maar een of andere terrorist het systeem hacken of de lokroep van een unieke pokemon imiteren.”
David keek me aan.
“K-Bouam!” Zei ik droog.
David, ze heten zelden Kenny, Truus of Josianne, gaf geen krimp. Hij leek wel Dany Devito.
“Kijk. Het hacken van het systeem is onmogelijk, de algoritmes, die zijn tegenwoordig zo goed beveiligd, als niet beter als softwarepakketten van de NASA.”
“Maar er zijn wel idioten die keys hebben. Wat we kunnen beveiligen, kunnen we omzeilen.”
Ik had mijn punt gemaakt. Beter was het geweest om te zwijgen.
“Je moet alleen de juiste boot hebben.” voegde ik smalend er aan toe.
Rebooth, dacht ik even, maar dat vorige grapje was al erg genoeg.
David keek zorgelijk naar mij, bekeek de omstaanders en keek me terug aan. Niet zeker of hij nu de ziekenbroeders diende te bellen of hij me een pintje aan moest bieden. Zijn verschillende vormen van enthousiasme of uitbundige extase waren prijzenswaardig.
“OMG – Blimey.”
Blimey, dacht ik. Is dat het nieuwe modewoord?
“In opvolging van dit programma willen we een soort van spin-off doen en aangezien jij zowat semi-bekend bent,”
Ik voelde het aankomen en nekharen leken een stoelendansje te doen.
“wil je niet als pokemon-magnet rondlopen?”
“Dat je een unieke pokemon, een poetrymon, rond me ziet dwarrelen en iedereen met zijn toestel naar me begint te richten? Ben je serieus”
en ik wachtte even, om de dramatische wending meer en accurater weer te geven.
“op uw achterhoofd gevallen?”
Hij keek me aan, moest zich even herpakken. Hij begreep vast niet dat mensen zo konden reageren op iemand die zo positief als hij in het leven stond. Iemand als hij die met geld en verantwoordelijkheid gooide en alleen maar respect verdiende.
Voor de kansen die hij anderen bood.
Onverstoorbaar als een mug in het donker zoemde hij enthousiast verder.
“Dit kan de meest lucratieve deal zijn als dichter die u iemand ooit zou kunnen voorstellen.”
Hij hield zijn wijsvinger als een worstje voor mijn neus. Ik had zin om te bijten. Niet dat ik niet geïnteresseerd was. Ik was geïnteresseerd. Interesse in het plaatje dat hij ophing. Niet zozeer in de rol die hij me daarin aanbood. Dat interesseerde me voor geen meter.
Het leek me gewoon onwaarschijnlijk dat zoiets op de Anspachlaan uit de mouw kon worden geschud. Op 300 meter van de AB.
“We kunnen zelfs na het taggen* van uw poetry-pokemon enkele zinnen laten lezen op het scherm. Ons idee was een longlist te maken van semi-bekende personen die we op een positieve manier onder aandacht brengen. Niet de BV’s. Maar de kleine goden.”
(* Hij zei een ander woord dan taggen. Bij mijn frons legde hij uit wat hij bedoelde en dat woord ben ik alweer vergeten.)
Ik grinnikte. Onverstoorbaar ging hij verder:
“Mensen die wat opvallen en zich niet storen aan wat extra aandacht. Mensen als u die regelmatig op het podium staan en de aandacht van toeschouwers gewoon zijn. Dit wordt de meest lucratieve figurantenbusiness, terwijl je slechts over een schermpje voorbij dient te lopen.”
“Hoe lucratief moet ik dan denken?”
“Goh, over de uitbereidingsfase hebben we het met de board wel gehad. Maar ik heb er niet op gerekend u tegen te komen. De sommen moeten met de board besproken worden. Het hangt een beetje af van persoon tot persoon en dan moet er onderhandeld worden. We bedenken wat. I’ll get my men to contact your men.”
Ik keek hem aan zonder te knikken. Natuurlijk ben ik nieuwsgierig, natuurlijk wil ik weten hoeveel er geboden wordt om zoiets te doen. Of niet te doen. Uiteraard wil ik weten hoeveel geld ik misloop als ik weiger. Om zo me op latere leeftijd na de hype van de eerste Pokemon-sterren voor de kop te kunnen slaan.
“En kan ik het afzetten?
“Hoe bedoel je?”
“Wel. Dit lijkt me de hel. Zodra je wilt dat het stopt, hoe exclusiever de pokemon gaat zijn omdat de magnet zich wegsteekt en hoe meer moeite spelers gaan doen om bij het target te komen. Weet ik veel. Want dat is net het spel. Dus, mijn vraag is, wanneer en hoe, kan dat gedefiniëerd worden? Met ‘dat’ bedoel ik dan de beschikbaarheid tot de spelmarkt.”
Aan zijn gezicht zag ik dat dit zandkorreltje in het hele radarnetwerk nog niet echt getackeld was.
Onbewogen keek ik hem aan. Mentaal schudde ik mijn hoofd, mijn gedachten schoten zelfs verder;
Dit project met proefpersonen is de uitermate gelegenheid om een kweekschool van stalkers te rechtvaardigen. Mensen die bij mijn ouders over de schutting kruipen, valse afspraken om zogenaamd te overleggen inzake optredens, … Bij een vriendin, zat er naast haar huis al een tiener over de schoolpoort, in volle zomer. Voor een pokemon. Dit is de start voor Sodom en Gomorra, maar dat zei ik niet.
“Jee…”
Naar dat gratis biertje kon ik fluiten, want David keek bedachtzaam op zijn horloge, vervolgens op zijn Smartphone.
“Het was me een genoegen. Ik moet er helaas vandoor. Er gaat elders wat gebeuren.” Zijn vinger had de allure van John Travolta in Footloose. Hij wenkte naar een fotograaf die mijn aandacht was ontglipt. Ik had hem wel geregistreerd op de trappen van de beurs, maar niets had verraden dat ze samenhoorden.
“We houden contact.”
Met het kaartje in mijn handen, dat hij als een goochelaar uit het niets vandaan had getoverd, keek ik hun na. Nadat ik mijn kaartje had afgegeven wat even lang leek te duren als een postbode die zijn ronde deed.
Wie zou zijn leven willen verkopen om figurant te zijn in een spel?
Ik heb dat kaartje. Natuurlijk wil ik die virtuele roadtrip wel maken. Of is dat een nonvirtuele roadtrip? Een reality phoneshow, zoiets. Maar het is waanzin om zomaar te geloven wat iemand je op straat serveert. Dus je besluit om het bedrijf, de persoon na te trekken en te kijken hoe ‘legit’ (betrouwbaar) het allemaal is. Het is zomer, de zon schijnt blaren en,
zucht, zit ik weer online.
Jee Kast
Virtueel 2016.
Leave a Reply