Elk jaar een appel/An apple a Year (volledig)

Het kerstverhaal dat ik vlak na nieuwjaar begon en waar ik een kort weekje aan werkte.

Elk jaar een appel.

Elke kerstperiode kreeg ik steevast een appel van de buurvrouw. Het ene jaar een Jonagold, het andere jaar een Granny, een Pink Lady of een zoete Ermgaard. Mooie, ronde stevige appels.

De appel pronkte op de eetttafel. Een solo-spotje kreeg hij met wat zilversterretjes rond. Iedereen die tijdens de feestendagen op bezoek kwam, trok even de wenkbrauwen op. Velen kenden reeds het verhaal, doch de driehonderd nogwat dagen ertussen, deed haast iedereen weer vragen stellen. Na de feesten ruimde ik alle kersttafereeltjes weer op en de appel bleef steeds tot driekoningen aandacht trekken.
Wat is dat, vroegen mensen.
Een appel, antwoordde ik glimlachend, omdat ik wist wat er komen ging.
De mensen draaiden met hun ogen. Vertel ons meer. Wat doet die hier, waarom die versiering? Niet alleen de volwassenen vroegen naar het stuk fruit dat een altaar in mijn kamer kreeg, ook de kinderen. Zodra het kerst was, liepen ze naar de eettafel om gefascineerd naar de appel te staren. De uitgebreide kerststal met honderden figuurtjes boeide haast niemand. Minutieus had ik de het wattendekentje vol herders, schapen, boompjes, koningen en tal van andere figuurtjes geplaatst, die om de haverklap, beurtelings omvielen. Het was een spel van volharding, beproeving en veel te lichte beeldjes op een oneffen ondergrond.

De kinderen leunden met hun borstbeen tegen de tafelrand, terwijl ze met groot opgezette ogen naar het tot kunst verheven voorwerp keken. Vertel het nog eens, las ik op hun lippen als ze zwijgend in de kamer stonden. Een arm zweefde trillend boven het tafelblad en ging aarzelend als een slang die een prooi zag naar de appel.
Tuttut, niet aankomen, zei ik. Teleurgesteld verdwenen de armpjes weer onder tafel.
Kom, laten we in de woonkamer gaan zitten. Zei ik dan. Ik nam wat pijptabak, stopte mijn pijp en zodra de drie kinderen op kussentjes rondom het koffietafeltje zaten, stak ik hem op. Terwijl de kamer zich met volle vanillegeur vulde, vertelde ik over de achtergrond van de appel, wat zijn verhaal was. Ze verorberden elk woord, smikkelden van elke wenteling in het verhaal en stonden op om even naar dat bijzondere voorwerp op de eetkamer te kijken.

Het werd een familietraditie, schepten banden tussen vrienden en hoewel de hoofdlijnen van het verhaal beslist hetzelfde was, keerde het jaar na jaar in aangepaste vormen terug. Onopzettelijk wrong de anekdote zich in mijn mond om tot een verhaal dat elke kerstfilm in zijn originaliteit tartte. Al haast twaalf jaar dat deze traditie een vorm krijgt.

De dag dat dit jaar de kerstboom werd gezet, voelde ik het aan mijn water. De kerstboom in een geglazuurde aardepot, een tafelkleed erom gewikkeld, de boom getooid en de kerststal, na een zenuwtergende strijd in een verhalend spel van figuurtjes en licht. Steeds als ik wat zocht, lag net datgene op de plek waar jaarlijks de appel kwam. De piek, de doos met kerstballen, Jozef, de drie wijzen, de schaar, de verpakking, de strikjes. Ik dacht er op dat moment ook niet bij na.

De dag erna weer, bij vertrek waren het mijn sleutels, door de dag meermaals kwam, hetgeen ik zocht, steeds weer net op dat ene plekje terecht. De afstandsbediening? Ja.
Onbewust had ik mijn vulpen neergelegd toen de telefoon rinkelde. Niet dat hij, zoals ik mezelf had aangeleerd, op mijn bureau werd neergelegd, ik kende mezelf. Het moment dat ik mijn mobieltje ging zoeken, had ik hem ergens onderweg neergelegd. Na vijf minuten zoeken, viel het me op. Net als alle spulletjes die ik de afgelopen dagen zocht, lag de GSM op dat plekje waar de appel dit jaar zijn opwachting zou maken. Ik nam de vulpen, keerde weer naar mijn werkkamer, wilde het adres op de nieuwjaarskaart zetten. Bij Rue de Pomme haperde mijn pen.

Ik begon te twijfelen, had ik niet alle verpakkingslintjes eerst naar de salontafel gebracht met de schaar en het inpakpapier en al de cadeautjes die ik nog moest inwikkelen? Hoe kwam de afstandsbediening in de woonkamer terecht? Door de dag nog wel? Waarom zou ik de kerstballen helemaal in de woonkamer op de tafel gezet hebben als de boom op het kastje naar de gang en de opbergkast stond? Was het neerleggen van mijn pen zodra de telefoon ging geen automatisme geworden, gezien ik anders dagen naar het voorwerp kon zoeken?

Toeval, dacht ik. De warme decembermaand, die me wakker hield, het ongemakkelijk slapen vertroebelde mijn oordelingsvermogen. Ik veegde het idee van tafel.
Wat een onzin, het gebrek aan slaap vertroebelt inderdaad mijn geest. Ik grinnikte.

Intussen was het al snel woensdag. Mijn broer Henri kwam langs.
Borreltje? Vroeg ik.
Hij knikte. We liepen de woonkamer in en verbouwereerd bleef hij staan.
Geen appel dit jaar?
Zo gek is het toch niet, antwoordde ik rustig. De vakantie is dit jaar veel vroeger begonnen.
Hoewel de opmerking van mijn broer vanbinnen al een gat in een doos vol vragen had geknaagd.

Het is al de avond voor kerstavond, duidde hij.
De buurvrouw heeft vast andere dingen aan haar hoofd. Antwoordde ik. In mijn hoofd had de zin een luchtigere bijklank gekregen. Ik zei het luidop en halverwege sloeg mijn stem over. Ik pakte de leuning van een stoel en ging wat onthutst zitten. Henri zag dat ik meer aangeslagen was dan ik wou laten blijken. Hij pakte de glaasjes en vulde voor elk van ons een borreltje.

Tja, tradities, zei hij hoopvol en hij stuurde een wankel glimlachje de tafel over.
Heb je nog wat van de buurvrouw gehoord? Nu hij het vroeg, viel me op dat ik de buurvrouw haast een halve maand niet meer gezien had.
Nee. Niet meteen, maar de kerstboom staat er wel.
Het komt wel in orde, suste hij. Anders krijg je wel een appel van mij.
Beduusd knikte ik. Dat zou nooit hetzelfde zijn.

*** *** ***
Hoe zou ik het verhaal kunnen vertellen, als het geen appel was die ik van de buurvrouw had gekregen? Zodra mijn broer de deur uit was, trok ik mijn oude broek uit en hijste ik mezelf in een
wat deftige geval. Een kostuumvestje trok ik aan, eentje dat er niet te deftig of er te ‘s zondags uit zag. Het moest eruit zien alsof ik het de hele dag al aan had. Even streek ik met mijn linkerhand over mijn schouder en bovenarm. Had ik nog wat wat ik aan de buurvrouw kon geven?
Een klein doosje pralines viste ik uit mijn koelkast en het plastieken tasje met het katteneten nam ik op. Zo leek het alsof ik even naar de buurtwinkel was geweest. Ik glimlachte. Plots werd er op de geklopt. Snel legde ik het doosje pralines en het katteneten in de koelkast. Mijn vestje deed ik uit, ik snelde naar de slaapkamer om het daar op bed te leggen.
Weer het geklop, aarzelend deze keer.

Ik opende de deur. Een meisje van zestien stond ervoor. Aarzelend. Kleurige sportschoenen. Met daarboven een klassiek ensemble dat aan een kostschool deed denken. Een donkere legging en een grijs kleedje, waar aan de hals een wit kraagje boven uitstak. Ze had lang bruin haar en een donkere jas omgeslagen.

Heeft u misschien Mevrouw Greunoey onlangs gezien?
Mevrouw Greunoey, dat was de buurvrouw. Ik schudde mijn hoofd en bekeek het meisje aandachtig. Ik kan me niet herinneren of ik haar al ooit had gezien. De fotootjes bij de buurvrouw op de mantel van de schouw, stond ze daar tussen?
Hoelang is het geleden dat u ze gezien heeft? Ik deed of ik nadacht. Het moment dat mijn broer er was, had ik me die vraag al gesteld. Haarfijn had ik geprobeerd het moment dat ik haar laatst trof voor de geest te halen. Het was op een woensdag geweest. Zij kwam net terug van de kapper en ik stond op het punt te gaan biljarten. Het was al een hele innerlijke strijd geweest om mezelf te motiveren om te gaan biljarten. Albert, mijn maat aan toog & biljart, was ziek en had die ochtend reeds afgebeld. Ik opende de deur en ‘mevrouw Grenoey’ passeerde. We keuvelden even en ik inviteerde Mevrouw Betty, zoals ik haar noemde, voor een koffie. De biljart moest maar enkele dagen wachten.

Goh, nu ik er over nadenk, zei ik tegen het meisje, is dat toch al gauw enkele weken geleden.
De negende. Was dat een woensdag? Ze kwam net van de kapper terug, antwoordde ik. Hopend dat ze uit mijn blik kon afleiden dat ik me afvroeg wie zij nu eigenlijk was.
Oh.
Ik zie haar niet zo regelmatig. Een paar keer per maand. Als de boter op is,
probeerde ik al grappend.
Het meisje beet op haar lip.
Maar de kerstboom staat er, ik zou me niet ongerust maken.
We proberen haar al verschillende dagen te bellen. Antwoordde ze stellig. Ze had wat weg van Frost, die arendsblik die je van kop tot teen in een blik onderzocht. Ik deed er wat trager over.
Een kleine mond had ze. De blik van.
Is mevrouw Bet… mevrouw Greunoey familie?

Ja. Het is … mijn oma. Ze loog, dat zag ik. Over mijn schouder piepte ze naar de keuken alsof daar de antwoorden lagen.
Ah. deed ik. Ik had langzamerhand in mijn achterhoofd opgelijst hoeveel kleinkinderen Betty had en probeerde ze per zoon te groeperen. Hoewel ik me steeds vergiste als ik voor de fotootjes stond. Had Erik twee zonen en een dochter en Math twee dochters. Haar dochter had een tweeling, een jongen en een meisje. Dit meisje, geen idee wie ze was. De kranten stonden heden vol met oplichters persoonswisselingen en identiteitsdiefstal.
Van Anita?
Ja,
knikte ze opgelucht. Anita is mijn moeder.
Vreemd,
zei ik met mijn beste Columbogezicht. Haar dochter heet Lisbeth.
Het meisje werd rood tot achter haar oren, wist even niet waar ze moest kijken.
Kom binnen, gebood ik. Het was geen uitnodiging. Ze keek even over de overloop buiten het appartement. Nu kon ze het nog op een lopen zetten als ze wou. Ik ging haar niet na rennen. Als ze niks op haar kerfstok heeft, komt ze binnen. Ze bekeek me nog een keer van kop tot teen, keek even achterom, haalde diep adem en stapte over de drempel.
*** *** ***
Laurelei was net geen zestien, half Spaans. Een schoon kind, zoals ze vroeger zeiden. Familie was ze niet van Betty. Ze zat aan mijn klein keukentafeltje alsof ze uitgebeend ging worden. Haar armen stevig rond haar bovenlichaam en een boze blik zoals je wel vaker bij ontnoegde tieners zag.
Wil je een cola?
Nee schudde ze eerst.
Echt niet? Of wat anders?
Haar hoofd draaide bij. Overtuigd was ze net niet. Ze vroeg zich vast af wat ze hier deed bij een oude man.
Wat doet ze hier, vroeg ik me af.
Ik heet Barthel. De buurman. verduidelijkte ik wat schaapachtig. Even frunnikte aan het boordje van mijn hemdsmouw. Hier zat ze aan een tafelje bij een man van zesenzeventig in een krakkemikkige keuken. Mijn handelingetjes gebeurde haast automatisch. De afwas wegzetten, bordjes stapelen. Ergens moet dat ook wel een vorm van gerustheid brengen. Ik ruimde het aanrecht wat op. Opruimen is veel gezegd, ik organiseerde het in voor mij logische patroontjes opdat het leek alsof ik bezig was. Ze zuchtte, waardoor haar hele borstkas omhoogging en de grip op haar armen losser werd. Het lichaam ontwapende.
Laurelei. Zo heet ik.
Ferm keek ze me aan. Van een Frost-blik was geen sprake meer. Hara gezicht had die stoere, wat rebelse blik van David Hasselhoff uit Nightrider gekregen.
Hoe oud ben je?
Vijftien.
Schroomvoetend kwam het eruit. Ik had haar wat ouder ingeschat. Ze zag er volwassener uit, bij het schatten had ik er al rekening meegehouden.
Ze haalde haar schouders op. Ik nam een cola uit de koelkast en zette die geopend voor haar neus. Een glaasje plantte ik naast haar handen op het tafeltje.
Mijn moeder gaat er kuisen. Ze is kuisvrouw.
Het is de dochter van Mariella. Dacht ik. De zwierige, goedlachse Spaanse die alleen nors kijkt wanneer ze over het weer heeft.
Enkele weken geleden vond mam een papiertje op de keukentafel. Of we de kerstboom niet wilden zetten? Dat hebben we dan maar gedaan. Vorige week is mijn moeder opnieuw komen kijken. Nog steeds was er niemand en alles was achtergelaten als de week ervoren.
En geen nieuws? Vroeg ik. Het antwoord kende ik al, anders zou ze niet zo gelaten aan mijn tafeltje zitten.
Niks. We hebben in het week-end verschillende keren gebeld en mam vroeg of ik niet even wilde gaan kijken na school.
Ik knikte en liep naar de waterkoker die ik net had opgezet. De warme mok plaatste ik op tafel en ik ging tegenover haar zitten.
Niks. Zuchtte ik. Hoe kan een mens nu zomaar verdwijnen? Ben je al binnen geweest?
Ja, net.
En alles is…
Alles is nog steeds hetzelfde. Laat de kerstboomlichtjes maar aan, zei mam. De led-lampjes verbruiken niet zoveel en die zijn ook minder gevaarlijk.

Bijna stootte ik de mok thee om bij het opstaan.
Kunnen we nog eens gaan kijken?
Met grote ogen keek ze me aan. Had ik rode wangen? Dit was wel spannend. Ik schraapte snel de keel.
Misschien dat we een aanwijzing over het hoofd hebben gezien. Misschien moeten we wel de politie bellen of erger. Met dat ik het zei, vroeg ik me af wat erger zou kunnen zijn dat de politie bellen overbodig zou zijn, in zo een geval.

Laurelei haalde haar schouders op.
Kom, zei ik. Ik liep naar de slaapkamer en deed mijn colbertje weer aan.
Ik kwam terug in de hal en Laurelei stond aan de voordeur te wachten, haar voeten geklonken op de randjes van haar sportschoenen. Haar blik op oneindig. We liepen naar buiten en even aarzelde ze op de overloop. Ze bekeek me nog een keer of ze me wel zou vertrouwen.
Barthel, hee.
Ik knikte goeilijk.
We gingen binnen. Er was geen weg terug.

*** *** ***

Geen weg terug was misschien wat overdreven.
Het leek me gepast zoiets te zeggen. De talloze keren, dat een detectiveserie me in de ban hield, lieten me van een gebeurtenis als deze dromen. Alleen jammer dat het nu mijn buurvrouw betrof en dat ik al op leeftijd was. Dat de tegenspeelster mijn kleindochter kon zijn en dat mijn imago vast niet verder kwam als de seniel ogende buurman uit de Matlock-serie, was dan weer een minpunt. In stilte keken we het kleine flatje rond. Op de keuken na hadden alle vertrekken vast tapijt. In een hoorbare stilte schuifelden we verder. Het leek alsof we heiligschennis pleegden.
Elke tik van de wandklok leidde me af, net als elke pas die Laurelei zette. Op tafel in de woonkamer stond een schaaltje met wat fruit in. Wat appelsienen en een appel. De appel zoog mijn aandacht. Het was een Granny Smith.
Nee, appels eet ik nooit, had ze me ooit eens verteld. Mijn gebit, weet je.
Dit was mijn appel.
Daar bestond geen twijfel over. Deze zou ik krijgen. Als mevrouw Betty nog weer zou keren. Er diende meer te gebeuren dan de appel zomaar in mijn zak te steken om mijn kerstperiode vol verhalen te redden.
Naast de fruitschaal lag een stapeltje kranten. De bovenste dateerde van 8 december 2015. Ik schoof er enkele voorzichtig opzij en na een kop te hebben gelezen, organiseerde ik het stapeltje opnieuw zodat ze weer mooi recht op elkaar lagen. “Octopus sleept drenkeling de diepte in.”

De kamers zagen er piekfijn uit. Mevrouw Betty kon net zo goed zomaar binnenstappen, al hummend, met een stuk gateau of thee en suikerboord. Ik had geen idee wat ik diende te vinden, waar ik moest kijken en waarnaar ik moest zoeken. Alle TV-verdwijningen gingen steevast gepaard met sporen van worstelingen, zakjes die gescheurd werden, agenda’s die erbij over het tapijt werden uitgestrooid of luciferdoosjes met een telefoonnummer op. Ontvoeringen met gierende banden en nummerplaten die over de straat kaatsten bij de eerstvolgende scherpe bocht. Dat gewoon iemand kon verdwijnen, daar had ik nooit bij stilgestaan.
Mevrouw Betty was 73 jaar. Een karige dame. Ravissant zelfs, zelfs op haar leeftijd nog. Op zondagen in de herfst wandelden we wel eens door het park. Een occasioneel spelletje mini-golf in de zomer. Of in de winter ergens een koffietje met de krant. Ik keek naar haar kerstboom. Welk een treurig beeld leek het nu. De kamer was een breiwerk van gestolen herinneringen. Elke herinnering leek samen met haar aanwezigheid te zijn weggeroofd en het enige wat overbleef waren voorwerpen. Op zorgvuldig uitgekiende plaatsjes voorwerpen. Foto’s als voorwerpen aan de muur, alsof ze uit een reclameblaadje voor Erasmusstudenten waren geknipt. Jij wil dit Westers geluk toch ook? Al die lachende gezichten.

Ik zuchtte.
Dit vertrek was opgeruimd.
Heeft je moeder alles opgeruimd? De laatste keer dat ze hier was?
Laurelei haalde haar schouders op.
Heeft ze wat speciaal opgemerkt, iets weggelegd? Was het rommeliger dan normaal?
Nee. Tenzij…
Wat?
Mijn stem schoot van spanning uit.
Het briefje van de kerstboom. Het ligt op het aanrecht.
Ik volgde haar. Als oudere man leek het wel of ik van energie bruiste terwijl de halfslachtige interesse van het tienermeisje en haar slome passen me wat ergerden. Ze nam een papiertje op en ik gritste het uit haar handen. Veel zei Laurelei niet, haar ogen spraken boekdelen. Dat had ik niet moeten doen. Ik moet mezelf temperen. Ik stuurde een oudemannetjesglimlach op haar af en zag meteen hoe ze dit liet rusten. De vlag van ouderdom, grijze haren en respect mag morgen nog eens gestreken worden. Op het papiertje stond in Betty’s handschrift in mooie duidelijke, sierlijke letters enkel het noodzakelijke. Ik las;
Lieve Marielle,

Zou jij het tapijt willen doen en de kerstboom zetten.
Jouw hulp kan ik nog gebruiken. Ik bel nog

B.

+ kerstboom
+ barthel

Barthel? Mijn naam stond op het kattenbelletje. In mijn achterhoofd scheen de zon. Ik had kunnen huppelen als een zestienjarige. Daar komen oude mannetjes niet meer mee weg. Laurelei keek op haar GSM, keek me strak aan en deelde dat ze moest gaan. Ik leidde uit haar houding af dat ze zowat had van; wat moeten we hier.
Je hebt gelijk, dit is dom, zei ik, we gaan. Kan ik dit meenemen?
Laurelei keek naar het papiertje of ik onnozel was. Even keek ze ook terug de kamer in, of alles was zoals we binnen waren gekomen. Veel hadden we niet gedaan. Een drone die wat afstandelijk rondzoemde, dat waren we in deze porseleinen kamer gevuld met afwezigheid geweest. We maakten aan gestalte om te vertrekken en even hield ik mijn pas in. Laurelei botste haast tegen me op. Ik had achter de deur wat
Nee. Niks te zien. Het was de schaduw en de lichtinval.
Pardon.
Het meisje had gelijk, dit leidde tot niets.
We wisselden telefoonnummers uit. Dat wil zeggen, ik kreeg het nummer van haar moeder en zij zou mijn nummer krijgen. Als we bij Nieuwjaar geen teken van leven hadden gekregen, zouden we naar de politie gaan. Of naar haar familie. Hoe zat het daar mee?
Ze heeft er niet zoveel contact mee. Legde ik uit. Meestal gaat Mevrouw Betty naar hen, op feestdagen enzo.

Oke.
Wat onwennig namen we afscheid. Een klam afstandelijk handje en een als-dit-een-detectiveroman-was,-raakten-we-niet-verder-dan-het-voorwoordblik.

Thuis bekeek ik het papiertje nogmaals. Ik hield het zelfs tegen het licht. Er viel me niets op.
Mijn colbertje deed ik uit. Van het debardeurtje keek ik even op. Ik had het binnenstebuiten aan. Mooie detective was ik. Onkreukbaar en binnestebuiten. De avond ging traag en het eten wat ik opwarmde zet een spurtje in naar licht verbrand. Ik hinkte achterop. Heel de avond hield het briefje me bezig. Geen Mevrouw Betty. Geen appel. Geen kerstverhaal, en geen Betty.

‘Jouw hulp?’
Dit was een clue. Misschien stond mijn naam niet toevallig op het briefje. Misschien had mevrouw Betty me nodig. Was de kerstboom een sleutel? Een tip? Een anagram? Koorstem, nee, dan was er de letter ‘b’ nog over. Verder als Rots K’boem kwam ik niet. Dit ging mijn petje teboven en slaap was ook al moeilijk te vatten. Het leeslampje op mijn slaapkamer deed overuren. De dag voor Kerstmis was ik uitgeput. Er viel een hoop te doen. Ik had wat vrienden uitgenodigd, mijn broer en een kalkoen te vullen. De kerstdrukte omarmde me als langverwachte vrienden zouden doen. Kerstdagelijkse boodschappen, gezelligheid door supermarktspeakers en all you can jingle. Ik liet het allemaal over me uitstorten. Op automatische piloot bereidde ik het maal, voorgerecht en het dessert. Bij de koffie vroeg Henri of ik nu al wat gehoord had van de buurvrouw.
Het leek alsof het een witte kerst was en alle sneeuw ineens weer de hemel werd ingezogen. Ik negeerde de vraag en schakelde over op wat anders. Dat Henri fronsend naar Albert had gekeken, had ik wel gezien. Geen zin. Wat anders. Niemand repte er die avond nog een woord over.
*** ***
Kerstdag. Standaard stond een kerstplaat op.
Bing Crosby en Nat king Cole en nog wat van die authentieke stemmen van welleer.
In de keuken stond de afwas in zijn vuiligheid uit te blinken. Na het feestmaal en het natafelen had ik het gezelschap verzekerd dat ik me daags nadien wel over de afwas zou buigen. Het gebruikelijke geschipper van attentie.
Nee hoor, laat ons nog wat in het salon gezellig zitten.
Echt waar.
Tut-tut. Wees gerust. Koffie, iemand?

De glazen en koffietassen die ik ‘s avond gezwind gedropt had in het salon, repatrieerde ik nu. Ver achter de frontlinie verzamelden de troepen aan de afwasbak. Met graagte sloten ze zich aan bij de afwashoop. De afwas leek dagen te duren, een oorlog die ik korter had ingeschat. Het tafellaken op de feestdagen verving ik en de kopjes voor later die dag zette ik al klaar.
Rosalie, mijn jongste zus, de kinderen en haar kleinkinderen zouden langskomen. Gewoontegetrouw liet ik het stuk tafel waar de appel moest ongedekt. Wat moet ik daar mee?
Vlak na de middag zouden de eersten al komen en ik had geen appel. Zou ik er wat anders zetten?
Ik keek naar de muur of hij me ideeën zou brengen.
Ik ga gewoon niets speciaals doen. In plaats van het bijzettafeltje met gateau en taart, ga ik nu aan die tafelzijde het taartbuffet doen. Dan heb ik nog zeven zitplaatsen en de kinderen kunnen in het salon. Rosalie, Barney, Bethanie en Robin en hun wederhelften. En ik.
Prima. Zodra alles klaar stond, liep ik even naar de hal, keek er in het art-deco spiegeltje en ging even met de hand langs mijn haar. Alles zat goed. Ik had besloten nog een laatste poging te doen.

Ik repte me naar buiten. In mijn enthousiasme klopte ik op de deur van de buurvrouw in plaats van aan te bellen. Geen gehoor. Ik belde aan. De kerstlichtjes branden nog altijd. Geen beweging werd ik gewaar. Vreemd, bedacht ik me, hoe snel ik in die kerstbubbel zo snel de problemen vergat en mezelf ficcuste op kleine details als de zoetheid van het nieuwe merk donkere chocolade voor de saus of de likeurtjes voor bij de koffie. Nu ik hier vooor de deur stond werd ik weer met een werkelijkheid geconfronteerd.
Wat kon ik doen? Had ze een kelder hier in het gebouw?
Nee. Ik kon wel even op- en aflopen en bij de gemeenschapscontainers gaan kijken. Nee, Als er daar wat gebeurd zou zijn, zou Mevrouw Betty al twee weken geleden gevonden zijn.

Vanuit mijn gedachten werd ik opgeschrikt door een gerucht op de overloop. Ik keek op en zag Robert. Robert was de oudste zoon van mevrouw Betty. Hij stak zijn hand uit.
Beste wensen. Heb je gebeld? Zijn ogen blikten op de deur. Ik bevestigde, maar haalde zijn wachtende pose onderuit.
Ze is er niet.
Ze is er niet?
Nee, euh, ook vrolijk kerstmis trouwens.
Opnieuw schudden we de hand.
Weet jij waar ze is?
Ik had gehoopt dat jij het zou weten.
Oh.

Elke familie heeft zo zijn kersttradities. Betty had me ooit verteld dat ze eigenlijk liever thuis kerstfeest vierde, maar er niemand kon ontvangen. Al dat gedoe vond ze ook wel teveel. Een boom moest natuurlijk wel. Je komt gewoon bij ons kerst vieren, had Robert gezegd. Niks van. Zo was mijn buurvrouw. Moeder, had hij gezegd, wij vieren kerst samen. Ik vier het thuis, had Betty gezegd. Toch stond elke kerst haar zoon op de deurmat om zijn moeder mee te sleuren voor het kerstfeest en bezweek ze grootmoederlijk. Keikoppen die familie. Ik onderdrukte een glimlach.

Ik heb ‘r al een tijd niet meer gezien. Zei ik. Twee weken.
Oh,
antwoordde Robert nog eens. Dat Robert niet op de hoogte was, verontrustte me. Het verhaal van Laurelei en Mariella en de kerstboom en dat ik het vreemd vond, rolde over mijn tong. De appel liet ik in het verhaal even links liggen. Al luisterend nam hij zijn telefoon en keek even naar het schermpje. Toen ik stilviel, drukte hij erop en we wachtten even.
“Hoi schat, ze is er niet.
Geen idee. De buurman staat hier. Ik leg het wel uit. Tot zo.”

Hij legde een hand op mijn schouder.
Ik zal eens rondbellen. Ze duikt wel op. Je hoort nog wat van ons.
Ik knikte met een glimlachje en dacht aan die column.
Je hoort nog van ons, de standaardzin uit een sollicitatiegesprek en door de veelheid aan sollicitanten was de een zin er eentje zonder gevoel geworden, zoiets stond er. Hij kwam er bij Robert ook zo uit. Wat deed die weer van werk? Ik schudde mijn hoofd.
Tot snel.

*** *** ***
Leg daar toch gewoon een andere appel, had Henri gezegd. Niemand die het merkt. Jij bent gelukkig. De anderen horen je verhaal en iedereen is content.
Dat kon ik niet.

De fixatie op de appel en het kerstfeest had de ongerustheid over de buurvrouw weer ingepakt. Hopelijk mocht ik dit gevoel dat toch ergens in mijn achterhoofd rondsloop voor Nieuwjaar van onder de boom halen.

De bel ging.
Ik opende de deur en iedereen lachte me toe.
Zijn jullie samengekomen?
Rosalie antwoordde, ik luisterde met een half oor. Mijn andere gedachten probeerde ik nog steeds te verdringen. Ik wou nu hier zijn. Bij mijn familie.
De auto’s, toeval, gelukkig, bloemist.
Flarden ving ik op. Een kerststukje kreeg ik in handen geduwd. De kinderen zoenden me en stormden binnen. Robin en zijn Susie groette ik wat formeler en Bethanie gaf ik een zoen. Rosalie gaf me een knuffel en de Fille kwam als laatste binnen. Het viel ze niet meteen op dat er geen appel lag. Toen later die dag, bij de koffie, een van de kinderen er een opmerking over maakte, knipoogde ik geheimzinnig en zei ik dat alles dit jaar anders was.
Er werd geen spel overgemaakt, niemand die op het gebruikelijke kerstverhaal terugkwam en ergens brak er vanbinnen wat bij me. Was het alleen maar een waanbeeld in mijn hoofd. Was ik de enige die dit gezellig vond, die een traditie uit de grond wilde stampen en hadden de familieleden zoiets van Och, Barthel, die is wat oud aan het worden en altijd weer…

Eindelijk, hoorde ik Bethanie in gedachten al tegen de Fille zeggen, is hij van die stomme traditie afgestapt. Dat verhaal over die appel was ik al beu gehoord.
Robin’s vrouw zou Robin vragen hoe het kwam en Robin zou een schouder ophalen. Hij was nooit echt op de hoogte van wat rondom hem gebeurde. Was er vorig jaar een verhaal van een appel?
En het jaar ervoor ook al,
zou zijn vrouwtje zeggen.
Oh ja? Echt?
Hij vertelde het wel leuk,
zou Rosalie zeggen.

Het hele kerstfeest gleed als een donsdeken langzaam van me af. Als een katje dat naast het bed zat te spelen en waar ik slaapdronken geen vat op had. Het trok geleidelijk het hele kerstdeken van me weg en ik slaagde er niet in het weg te duwen. Ik was in een roes die me deze werkelijkheid, dit gebeuren niet liet vatten.

*** *** ***
De deur viel achter hun dicht en ik was op.
Het interbellum was een feest dat te snel over was en ik stond weer voor een berg afwas. Een oorlog die ik ondanks de vermoeidheid overwon. Het week-end dat volgde had ik liefst de hele tijd in het bed gelegen. Er was gelukkig een week-end routine. Dit laatste week-end van het jaar zou ik ook hier niet van afwijken. Krantje halen, lezen en zaterdagavond een lasagne. Zondag een uitgebreid Engels ontbijt in een tea-room om de hoek en zondagavond nog een kaartje leggen met Albert.
Ik was stil. Hij zweeg. Hij stelde geen vragen en ik antwoordde niet. Dit was jaren vriendschap.

Maandagochtend was mijn gelatenheid omgeslagen in boosheid. Ik mopperde in de douche. Liet alles vallen, zwaartekracht gaf me een reden om luidop te vloeken.
Om tien uur lag er plots een kaartje op de mat. Er lagen verschillende kerstkaartjes op de mat. Deze sprong eruit. De postzegel kwam uit Italië. Ik opende de enveloppe en een kaart zat er in. Aan de voorkant van de kaart stond een grote appel, onder een parasol, met een zonnebrilletje op.

“Beste Barthel,

Teveel om te vertellen wat die laatste weken allemaal gebeurd is. Groeten van op de Costa Favolosa. De post wordt met de helikopter opgepikt. Kun je na gaan! Ik werd op de schouder getikt in de winkelstraat. Of ik niet naar Brazilië wou. Per Cruise. Een TV-format; “laat alles in pardel”.
Er was geen tijd om iedereen te verwittigen. Ik mocht ook niet, ik stond daar en moest instant beslissen. Over vier uur was er een vlucht naar Italië. Uit Savona vertrokken we, en alles moest ik rege…”
Door het steeds kleiner handschrift en het met-de-hoekjes-mee-krullend-schrijven zoals je op postkaarten doet als je plaats tekort heb, was de tekst hier en daar moeilijk te volgen.
“Hopelijk komt dit kaartje nog voor de kerst toe, ik … “

En de rest kon ik niet meer lezen. Een opluchting natuurlijk.“Appel,” stond er ook ergens.
Op twee januari was ze terug. Met een x-je bij.
Dat was het. Dit was mijn kerstkaartje. Mijn kerstverhaal dit jaar, en voor het verhaal van de appel kom je volgend jaar maar langs, als er in tussentijd niet nog wat gebeurt.

Barthel.

Jee Kast 2016.


Posted

in

by

Tags:

Comments

One response to “Elk jaar een appel/An apple a Year (volledig)”

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *