Deel I gemist? lees het hier
II.
9u02 , 2 april
Vanochtend deed de telefoon dat geluid dat telefoons doen nu ze niet echt meer rinkelen. Een <onbekend nummer> , behoedzaam nam ik op. Het was twee na negen. Het ontbijt uitgestald, een half sneetje met schaamteloze choco, koffie en een nog wat gekreukeld gezicht.
“Mijnheer Kast?” klonk een stem.
Ontbijtgeurtjes bevroren in de lucht. Een vogel hing bewegingsloos in het baldakijn van frisse, witte wolken, de zon was gestopt met opkomen en tegen alle wetmatigheden in werd de koffie kouder. Dat doet hij steeds. Tijd stopte totdat ik mijn keel schraapte. Ik had de stem herkend. Het kon net zozeer een straatartiest zijn die een affiche nodig had bij een onwaarschijnlijk verhaal dat hij ten berde ging brengen, maar dat was het niet. Dit was net iemand anders. Ik ging wat rechter zitten, veegde wat onbeholpen kruimels uit mijn schoot, opende mijn mond en toen keek ik naar links. Ik keek weg aangezien een gedachte me te binnenschoot, het was een overweldigende gedachte. Eentje die alle initiatief wegnam. Wat moest ik zeggen?
Ik sloot mijn mond.
“Hallo?” zei de microchip tegen mijn oor.
Ze herhaalde aarzelend de begroeting.
“ Ja, sorry, ik ben er nog.”
Ik dacht na over gisteren en mijn hoofdhuid liet zich even door mijn linkerhand bekrabben.
Het was Emmanuelle Pierre, haar stem had dat zakelijke, dat correcte met een fluwelen verpakking. Ze was woordvoerder voor het Paleis.
“Wij vernamen wat op uw site. Het Hof houdt alle communicatie omtrent Koninklijke Aangelegenheden nauwzettend in het oog. Mijnheer Kast.”
Oei. Dacht ik, ik slikte. Waar was ik de mist in gegaan? En die juffrouw wist heel goed dat ik niet Kast heette.
Vroeger als je iemand belde met de vaste lijn, hoorde je gekrakel en ruis. Elektrische geleiding die een eigen verhaal had, nu hoor je niks meer. De stilte klonk professioneel als iemand die bewust niet het woord nam. Wat moesten ze van mij?
“Was dat waar? Dat van gisteren?”
Ik kuchte, wou me verschuilen achter ‘hoe bedoel je?’ of simpelweg ‘gisteren’ met een stemverbuiging halverwege het woord zeggen. Er zijn geniale manieren om me van den domme te houden, maar dit was niet het moment. De korte stilte was een tafeltennispallet dat de bal naar haar terugkaatste en zij was weer aan zet. Ze speelde een spelletje. Haar stem verlaagde samenzweerderig en ze vervolgde;
“Dat van Rufus Wainright?”
“Ja, dat was echt,” zei ik, “en het was goed.”
“Precies. Dat.” zei ze resoluut, “Dat is heel jammer dat je me niet meevroeg.”
Even leek het alsof de Koning mij keuken binnenstapte. Zijn hand op mijn schouder legde en in mijn oor fluisterde, het is niet erg even niet op woorden te komen, dat heb ik soms ook. Maar stilte valt soms niemand op, als je er goed in bent. Je hebt mensen die er niet goed in zijn en dan begint een gesprek te zwalpen. Ik glimlachte naar de denkbeeldige Filip. Want dat zwalpen, daar was ik mee bezig.
Ik kom veel mensen tegen, zei ik. Het is vaak moeilijk in te schatten wat hun intenties zijn. Of het professioneel is, adoratie of oprecht. De hand van Sven Gatz gleed even voorbij in mijn gedachte en hoe hij in mijn vingers kneep. Vlak erna had ik Emmanuelle ontmoet. Ze had een galakleed aan wat kortgewiekt leek. -wat wil je van beschrijving, ik ben een boer, zeker in Koninklijke kringen- Ze had een dieppaarse jurk met vouwen en schaduwen waar een heel pajottenland in kon verdwijnen en één bandje over de schouder. Ik ben gek op bandjes over de schouder. Het zweet brak me uit, toen ik haar zag. Of het kwam door het jasje, dat ik niet als werkkledij fiscaal kon ingeven. Er waren zoveel mogelijkheden.
“Leuk u te ontmoeten.” Sloot ze onze korte conversatie af, “we houden contact, er zijn zoveel mogelijkheden.” Ze keek me over haar schouder, net die milliseconde te lang, aan, al verder schrijdend. Onbeholpen bleef ik achter en Sven vroeg of ik nog een toastje wou.
Nu ik haar aan de lijn had, probeerde ik te achterhalen waar de conversatie gisteren allemaal overging. Inmiddels zwalpte ik verder over hintjes die ik nooit zag en dubbelzinnigheden die beroepsmisvorming waren. Die waren ook alleen maar leuk omdat ze net die gevatte woordspeling waren, niet meer. Ik was een onschuldig jongetje, diep vanbinnen.
Ik dacht aan haar onschuldig lachje gisteren, dat ineens niet zo onschuldig leek. Ik nipte aan de vreselijk koude koffie en haalde diep adem.
Waarom heb ik nu altijd die problemen, hoe maak je iemand het hof die aan het Hof werkt, of hoe nodig je een barista uit om wat te gaan drinken, of hoe vraag je een wereldreizigster of ze een avontuurtje wil?
“Hoever staat het met de foto’s?” Zei ik, om maar wat te vragen. Ik wist dat op het officiële moment er een aantal waren genomen door de Koninklijke fotograaf. Heel scheutig waren ze er niet op dat iedereen in het wild selfies schoot in het Paleis. De verkeerde kant van de Koninklijke neus moest er maar eens op staan.
“Daar ga je nog even op moeten wachten. Het was 1 april weet je.”
“Hmm.” Zei ik. “Dat was het inderdaad.”
Hoewel ik de link niet zag.
II. 9u02 , 2 april
by
Tags:
Leave a Reply